De 25 belangrijkste dressuurtermen die elke ruiter zou moeten begrijpen


Wat zijn de belangrijkste termen die in de dressuur worden gebruikt?

De dressuur gebruikt een unieke terminologie om bewegingen, technieken en trainingsprincipes te beschrijven. Hier zijn de 25 belangrijkste termen:

1. Halve ophouding – Een subtiel hulpsignaal om het paard te herbalanceren en voor te bereiden op een overgang.

2. Verzameling – Het paard verkort en verheft zijn houding terwijl het impuls behoudt.

3. Verlenging – Een verlengde pas die voorwaartse strekking en kracht toont.

4. Schouderbinnenwaarts – Een zijwaartse beweging waarbij de schouders naar binnen van de hoefslag worden gebracht.

5. Travers (achterhand binnenwaarts) – De achterhand wordt naar binnen gebracht terwijl het paard voorwaarts en gebogen gaat.

6. Renvers – Het tegenovergestelde van travers, met de schouders buiten en de achterhand binnen.

7. Appuyement (Half Pass) – Een diagonale, zijwaartse beweging met buiging in de bewegingsrichting.

8. Vliegende galopwissel – Een galopwissel in de sprong zonder de gang te onderbreken.

9. Piruette – Een draai van 360 graden in verzamelde galop om de achterhand.

10. Piaffe – Een taktmatige draf op de plaats met extreme verzameling en balans.

11. Passage – Een verheven, zwevende draf met duidelijke vering.

12. Achterwaarts gaan – Een gecontroleerde beweging met meerdere stappen achteruit.

13. Takt – De regelmaat en het tempo van elke gang.

14. Impuls – De stuwkracht en energie vanuit de achterhand.

15. Aanleuning – Het gevoel in de teugel wanneer het paard het bit correct aanneemt.

16. Houding – De omtrek en lichaamshouding van het paard in beweging.

17. Soepelheid – De lenigheid van het paard door buigingen en overgangen.

18. Gehoorzaamheid – De bereidheid en gehoorzaamheid van het paard aan de hulpen.

19. Vrije stap – Een ontspannen, uitgestrekte stap waarbij het paard naar voren en beneden strekt.

20. Arbeidsdraf – Een voorwaartse, gebalanceerde draf op basisniveau.

21. Verzamelde draf – Een korte, verheven draf met meer gebruik van de achterhand.

22. Contragalop – Galop op de buitengalop voor betere balans en controle.

23. Diagonal – Verwijst naar het beenpaar waarmee de ruiter lichtrijdt; belangrijk voor balans.

24. Lettermarkeringen – Letters rond de piste die aangeven waar bewegingen beginnen of eindigen.

25. Proef – Een vastgelegde reeks dressuurbewegingen voor wedstrijdbelering.